Uitleg film projectie

De Film
De eigenlijke filmband bestaat uit een (voor normaalfilm) 35 mm brede, glasheldere strook, vervaardigd uit een bepaalde celiuloseverbinding (later polyester). Op deze strook is een lichtgevoelige emulsie laag aangebracht, waarop de filmbeeldjes langs fotografische weg worden afgedrukt. Daar de strook dus het filmbeeld draagt, wordt hij de drager genoemd, De filmstroken zijn langs beide zijden voorzien van rechthoekige perforatie-gaatjes, waarvan de hoeken zijn afgerond. Deze gaatjes zijn nodig voor het transport van de film door de projector. Naast ieder filmbeeld bevinden zich 4 perforatie-gaatjes. Het filmbeeldje zelf heeft een hoogte van circa 16 mm bij een breedte van circa 22 mm, Deze laatste maten zijn in de loop der jaren nogal eens gewijzigd en ook de nieuwe projectie-systemen brengen nog steeds wijzigingen van deze maten en van die van de perforatie-gaatjes met zich mee. Voor een algemeen begrip is dat echter hier niet van belang. Oorspronkelijk was de drager vervaardigd uit een genitreerde-cellulose verbinding, die echter zeer brandbaar was en ook nog andere - met het oog op de veiligheid - zeer gevaarlijke eigenschappen bezat. Tegenwoordig is deze nitraatfilm geheel verdrongen door de vrijwel niet ontvlambare" acetaat film, vervaardigd uit acetylcellulose. Wanneer de fabricage van, tegenwoordig, langdurig gebruik in bioscopen bestand zijnde, acetaat film niet zulke grote moeilijkheden had opgeleverd, zou de gevaarlijke nitraatfilm reeds veel eerder uit de roulatie zijn genomen.
Een waarschuwing is hier wel op zijn plaats, tegenwoordig duiken er nog steeds nitraat films op uit verzamelingen van vroegere thuisdraaiers of van zolders. Nitraat film is zeer licht ontvlambaar, en eenmaal brandend niet meer te doven, daar het van zichzelf voldoende zuurstof bevat. In opgerolde toestand geeft het bovendien zeer giftige gele dampen af, die mogelijk uiteindelijk de dood tot gevolg kan hebben bij inademing.
PROJECTIE VAN BEWEGENDE BEELDEN
Tijdens het opnemen van een film, welke ons in staat moet stellen bewegende beelden te projecteren worden per seconde 24 beeldjes achter elkaar belicht. Zijn dit opnamen van iets, dat beweegt, dan zullen op deze 24 beeldjes alle opeenvolgende fasen van de beweging zijn vastgelegd. Zouden we deze 24 beeldjes stuk voor stuk na elkaar projecteren, dan zouden wij een aantal opeenvolgende beelden te zien krijgen, die de beweging schoksgewijze weergeven. Wordt de film echter met een constante snelheid van 24 beeldjes per seconde door de projector getrokken, dan zien wij een warreling, die niets meer met de werkelijkheid te maken heeft. Ons oog bezit echter een zekere “traagheid”(nawerking van het oog). Dat wil zeggen: het oog houdt een lichtindruk, dus ook een volledig beeld, nog enige tijd vast ook al is dat beeld reeds niet meer aanwezig. Projecteren we nu de opeenvolgende filmbeeldjes stuk voor stuk met een snelheid van 24 beelden per seconde, dus rnet dezelfde snelheid als waarmede de beeldjes werden opgenomen en onderscheppen wij gedurende de tijd, dat het ene beeldje zeer snel wordt vervangen door het volgende (filmtransport) het licht dan zullen de opeenvolgende beelden in elkaar overvloeien, waardoor wij een soepele beweging denken te zien. De gang van zaken bij deze projectie is dus als volgt:
a Het eerste beeldje wordt geprojecteerd ons oog neemt dit waar.
b Het licht wordt onderschept en de film zeer snel één beeldje verder verplaatst. Het projectiescherm is gedurende deze zeer korte tijd volkomen donker. Wij zien dat echter door de nawerking van het oog niet, daar het eerste beeldje nog even wordt “vastgehouden”.
c Het licht wordt weer toegelaten en het tweede beeldje wordt geprojecteerd. Dit beeldje komt nu in ons oog in de plaats van beeldje 1.
d Het licht wordt weer onderschept en de film één beeldje verder geschoven, terwijl ons oog beeldje 2 nog even vasthoudt.
e Het licht wordt weer toegelaten en beeldje 3 wordt geprojecteerd.
Op deze wijze gaat het door met een snelheid van 24 beeldjes per seconde voor de 35 mm film (normaalfilm) en 16 beeldjes per seconde voor een stomme 16 mm film (smalfilm). Een langzamer projectie dan 16 beeldjes per seconde is niet mogelijk, daar ons oog dan het onderscheid tussen projectie en donkere perioden begint te zien en de bewegingen niet meer schijnbaar soepel, doch zichtbaar schoksgewijze verlopen. In de tijd van de stomme film was de projectiesnelheid, ook voor de 35 mm film, 16 beeldjes per seconde. Toen echter in 1927 de geluidsfilm zijn intrede in de bioscoop deed, bleek het met het oog op de geluidskwaliteit noodzakelijk te zijn de snelheid op te voeren tot 24 opgenomen en geprojecteerde beeldjes per seconde. Deze snelheid is thans voor geluidsfilm projectie als normaal te beschouwen. Een uitzondering hierop treffen we aan bij de projectie van films voor televisie-uitzendingen, waarbij de snelheid om bepaalde redenen 25 beelden per seconde moet zijn. Een oude - stomme - film, gedraaid op een moderne filmprojector, draait dus 50% (24 in plaats van 16 beeldjes) te snel, waardoor alle bewegingen ook veel te snel verlopen.
Filmaanvoer
Voor de vertoning werden de films gemonteerd
a op spoelen
b op non rewind-tafels
c Op filmwagen-tafels
Bij projectie van spoelen wordt de volle spoel geplaatst op de afwikkelas. De film wordt door het mechanisme van de spoel afgewikkeld en na door het filmvensterhuis en het geluidsaftastdeel te zijn getransporteert, weer opgewikkeld op een lege spoel, die op de opwikkelas is geplaatst. Men spreekt dikwijls van boven- en onderspoel; beter is afwikkel - en opwikkel spoel .
Bij projectoren van een wat ouder bouwjaar, zijn de afwikkelas en de opwikkelas nog gemonteerd binnen een trommel. Het doel van deze trommels was vroeger in hoofdzaak te voorkomen, dat de film in geval van brand, mede in brand raakte. Men sprak daarom van brandtrommels. De trommels waren gewoonlijk doosvormig en rond met aan de bedieningszijde een klep, die als deur is uitgevoerd. De trommels waren voorzien van ronde of langwerpige vensters, welke met fijn gaas of met glas waren afgesloten. Deze vensters hadden een tweeledig doel.
a Controle of de film goed op- respectievelijk afwikkelde.
b controle van de hoeveelheid nog op de afwikkelspoel aanwezige film. In verband met deze controle werd in de opening van de afwikkeltrommel dikwijls een strip met een tijd- of lengte-aanduiding aangebracht.
c Toevoer van lucht, wanneer de film op de spoel door een of andere reden in brand zou raken. Vandaar dat de openingen in de trommels voorheen van fijn gaas (Davy gaas) voorzien moesten zijn. Hierdoor werden gasvorming (giftig gas!) en ontploffingsgevaar voorkomen.
Nu bij het moeilijk ontvlambare filmmateriaal het risico van filmbrand zeer gering is en nu bij automatische filmprojectie de trommels niet meer worden gebruikt, werden de moderne filmprojectoren niet meer van trommels voorzien. De film verlaat, al naar gelang van het gebruik, de spoel of de afwikkeltafel en wordt via geleiderollen in de richting van de boven-transportrol geleid. Hierbij dient de onderlinge stand van de filmspoel of van de geleiderol en de boven-transportrol zodanig te zijn, dat beschadiging van de filmrand en de kwetsbare perforatie uitgesloten is. Het geheel dient dus te ''sporen". De boven-transport rol wikkelt de film met regelmatige snelheid af van de afwikkelspoelas. Zou, bij gebruik van spoelen, de spoel geheel vrij om de vaste afwikkelas kunnen draaien, dan zou door de vliegwielwerking van de volle spoel, meer film worden aangevoerd dan de boven-transportrol kan verwerken. Dit kan filmbeschadiging ten gevolge hebben.
De boven-transportrol
Het doel van de boven-transportrol is de film met een eenparige ( gelijkmatige ) snelheid van de afwikkel spoel af te wikkelen, waartoe deze is voorzien van twee tand-kransen, waarvan de tanden in de perforatie-gaatjes van de film grijpen. Meestal bedraagt het aantal tanden 32 aan ieder kant, doch er zijn ook projectoren waarbij het aantal tanden een ander veelvoud van 4 bedraagt (bijv. 16 of 24). Daar naast ieder filmbeeldje aan elke zijde 4 perforatie-gaatjes zijn aangebracht, worden bij iedere omwenteling van een transportrol met 32 tanden aan beide zijden, acht filmbeeldjes getransporteerd. Bij een projectie-snelheid van 24 beeldjes per seconde moet deze transportrol dus 24 : 8 = 3 omwentelingen per seconde maken. Zijn er slechts 16 tanden aan elke kant van de transportrol, dan worden per omwenteling 4 filmbeeldjes verplaatst, zodat voor 24 beeldjes de transportrol 24 : 4 = 6 omwentelingen per seconde moet maken.
De tanden van de transportrol grijpen in de perforatie-gaatjes van de film. Er wordt dus aan de film getrokken, die daardoor zal worden afgewikkeld. Het is duidelijk dat hierbij de trekkracht wordt uitgeoefend door de zijde van de tanden die in de trekrichting Iigt. We zouden dit de voorkant van de tanden kunnen noemen. Omdat moet worden voorkomen dat de perforatie beschadigt wanneer deze door de tanden wordt gegrepen of de tanden verlaat, zijn de tanden van de transportrol van boven iets afgeplat, terwijl de voor- en achterzijde een weinig zijn afgerond. De perforatie glijdt daardoor gemakkelijk over de tanden. Aangezien het filmmateriaal aan krimp onderhevig is, moet de onderlinge afstand van de tanden iets kleiner zijn dan die van de perforatie-gaatjes van een nieuwe film. Hierdoor zijn het steeds slechts twee op dezelfde hoogte liggende tanden die aan de film trekken.
In de praktijk ligt de film bijna over de halve omtrek van de transportrol. Bij een transportrol met 32 tanden is dat dus over 13 of 14 tanden. Het voordeel hiervan is, dat de zijkanten van de film, die op de transportrol rusten, door de wrijving, veroorzaakt door de grote aanrakingsoppervlakte, worden meegenomen. De trek in de toch altijd vrij zwakke perforatie-gaatjes (met uitzondering van het nieuwe polyestermateriaal ) uitgeoefend, kan daardoor kleiner worden, zodat de kans op 'inscheuren van de perforatie vermindert
De film verlaat met een lus (bovenlus) de transportrol om daarna het filmvensterhuis te worden binnengevoerd. Daar de film schoksgewijs door het filmvenster wordt getrokken, is deze 'lus altijd wat "springend" bij een lopende projector. Hierdoor bestaat de kans, dat de film van de boventransportrol wordt gewipt. Om dit te beletten, wordt er een drukrol overheen geplaatst. De benaming van dit onderdeel is echter niet geheel juist, want de rol drukt niet op de film, maar houdt deze slechts in bedwang, daarom wordt ook wel gesproken van een ruiter-rol. De juiste afstand tussen deze rol en de transportrol is twee filmdikten (ca. 0,3 mm), zodat een gelaste film nog vrij van de rol blijft. De drukrol draait zeer licht om een as, die meestal is bevestigd aan een verende vork of hefboom, welke bij het inleggen der film in het transportmechanisme kan worden geopend en daarna weer wordt gesloten. Met behulp van een stelschroef aan de hefboom die later wordt vastgezet, kan zeer nauwkeurig de juiste stand van de drukrol ten opzichte van de boven-transportrol worden bepaald. Bij veel moderne projectoren zijn de drukrollen op de transportrollen vervangen door vaste ruiters in de vorm van een beugel. Ook hier drukt de ruiter niet op de transportrol, maar voorkomt wel dat de film van de transportrol afspringt.
Nauwkeurige instelling en gemakkelijk draaien van de drukrol zijn zeer belangrijk. Staat de drukrol namelijk te dicht op de transportrol, dan treden onherroepelijk filmbeschadiging en onnodige slijtage van de rol op, terwijl bij te grote afstand de mogelijkheid bestaat, dat de film uit de tanden glipt. Draait de drukrol te zwaar om zijn as, dan zal de film steeds op één plaats langs de rol glijden, waardoor een platte kant aan de rol ontstaat die de film kan beschadigen.
Daar de mogelijkheid bestaat, dat bij films, waarvan de perforatie is beschadigd of bij een boven-transportrol met uitgesleten tanden, de film bij het verlaten van de rol daaraan blijft haken, is bij sommige projektoren de boven- en ook de onder-transportrol voorzien van een zogenaamde filmlosser. Door dit onderdeel wordt voorkomen dat een film die door één of andere oorzaak aan de tanden van de transportrol blijft haken, om de transportrol heen draait, waardoor ernstige beschadigingen kunnen optreden. De film losser is zodanig geplaatst, dat hij, wanneer de film zich op de normale wijze van de boven-transportrol lost, niet in aanraking komt met de film.
Malteser-kruismechanisme met tamboer
Alvorens het filmvenster binnen te gaan wordt de film door de boven-transportrol met een eenparige snelheid aangevoerd. In het filmvenster zelf echter moet de film schoksgewijze worden voortbewogen (intermitterende beweging), waarbij het filmbeeldje zeer snel moet worden aangevoerd tot voor het filmvenster om na geprojecteerd te zijn weer even snel te worden vervangen door een volgend beeldje". Deze schoksgewijze beweging wordt verkregen met behulp van een transportrol (tamboer geheten), welke wordt aangedreven door het zogenaamde Malteser-kruismechanisme. Het principe van het Malteser-kruis werd reeds in de 17e eeuw onder de naam "Geneva Cross” (Kruis van Genève ) toegepast in de Zwitserse horloge-industrie teneinde een draaiende beweging om te zetten in een schoksgewijze beweging. Toen in 1895 de bewegende film zijn intrede deed, maakten verschillende uitvinders reeds dadelijk een dankbaar gebruik van dit mechanisme. In 1896 was het de Zwitser Bunzli, die in samenwerking met de Portugees Contisouza, bezitter van een fabriek voor precisie-instrumenten te Parijs, een Malteser kruismechanisme construeerde in de vorm zoals dat ook heden - hoewel geperfectioneerd - nog in alle projectoren ter wereld wordt toegepast. Het Malteser-kruismechanisme bestaat uit het eigenlijke kruis met vier sleuven. Op dit kruis is een as bevestigd met een vast daarop aangebrachte transportrol de tamboer. Die in principe op dezelfde wijze is uitgevoerd als de boven-transportrol bevat aan beide zijden flenzen met 16 tanden. Daar een filmbeeldje 4 perforatie-gaatjes "hoog" is moet de tamboer per beeldje een kwart omwenteling maken. Voor 24 filmbeeldjes per seconde dus 24: 4 = 6 omwentelingen per seconde. Ook voor het malteser-kruis, dat onwrikbaar aan de tamboer vastzit geldt dus deze snelheid. Om het kruis in beweging te kunnen brengen is vlak naast het kruis een schijf (de zogenaamde opzetschijf), aangebracht, die voorzien is van een meeneemstift, de slagpen, die in een sleuf van het kruis grijpt en dit laatste-een kwartslag draait; gedurende de rest van deze omwenteling van de opzetschijf staat het kruis stil. De opzetschijf moet dus 24 maal per seconde ronddraaien om het kruis 6 omwentelingen per seconde te laten maken. Op de opzetschijf is een vlakke ronde verhoging met een uitsparing aangebracht. De ronding van deze "borst” past precies in de uithollingen van het kruis. De opzetschijf wordt via het mechanisme aangedreven door de aandrijfmotor. Teneinde een zeer regelmatige gang te verkrijgen is de opzetschijf in enkele gevallen als vliegwiel op dezelfde as is gemonteerd.-
Vlinder
Zoals bekend, moet gedurende de tijd dat het filmbeeldje door een ander wordt vervangen, het projectiescherm geheel donker zijn. De lichtbundel moet dus voor andere wijze worden onderschept. - de vlinder - werkt dus ten nauwste samen met het malteser-kruismechanisme, daar hij het licht moet onderscheppen terwijl het malteser-kruis een kwartslag verder draait. Dit afdekken kan uit de aard der zaak op ieder punt van de stralen gang gebeuren, dus:
a tussen lens en projectiescherm ( zogenaamde voorvlinder )
b tussen lens en film
c tussen lichtbron en filmbeeldje (zogenaamde achtervlinder)
Bij oudere projektoren werd meestal de eerste methode toegepast.Men is daarvan afgestapt omdat:
a1 er constructieve moeilijkheden zijn, daar de vlinder te ver van de overige bewegende delen afligt.
a2 de film te sterk verwarmd werd door de lichtstralen.
Methode b wordt niet toegepast omdat in dit geval de constructie moeilijkheden oplevert. Methode c daarentegen werdt tegenwoordig steeds gebruikt. De voordelen van het afdekken tussen lichtbron en filmbeeldje (methode c) zijn:
c1 de lichtbundel is hier op zijn smalst
c2 de lichtbundel, die tevens warmtestralen bevat, wordt telkens onderschept, zodat de film minder warm wordt (minder gevaar voor uitdrogen en vroeger ook voor brand)
c3 de vlinder kan van schoepen worden voorzien, waardoor het film-venster nog extra wordt gekoeld
c4 de vlinder kan als afzuig inrichting worden ingericht, zodat vervuiling van het filmvenster en stofafzetting op de film minder snel optreden.
Daar er 24 filmbeeldjes per seconde worden geprojecteerd en de vlinder 24 omwentelingen per seconde maakt, zou kunnen worden volstaan met een vlinder met één vleugel.
Flikkeren
Alle vlinders zijn echter zodanig ingericht dat zij het licht 48 maal per seconde onderbreken. Het licht wordt dus ook tijdens de projectie van het beeldje nog eens afgedekt. Dit is noodzakelijk, daar het oog een hinderlijke lichtflikkering waarneemt wanneer dit niet wordt gedaan. Dit flikkeren is niet alleen zeer onaangenaam, doch ook zeer vermoeiend. Gebleken is, dat om te kunnen projecteren zonder dat dit flikkeren optreedt het licht minstens 40 maal per seconde moet worden onderbroken. Een aantal van 48 onderbrekingen per sec., zoals bij een vlinder met twee vleugels wordt verkregen, is dus ruim voldoende om het flikkeren te onderdrukken. Het aantal lichtonderbrekingen per seconde noemt men flikkerfrequentie. Dit zou men ook kunnen bereiken met een vlinder met slechts één vleugel en 48 omwentelingen per seconde. Deze constructie wordt bij enkele projectoren toegepast. In verband met de functie, die de vleugels hebben, spreken we van een genoemde het licht afdekvleugel en tussenvleugel, waarbij dan de eerst onderbreekt tijdens het filmtransport. De afdekvleugel moet zo breed zijn, dat hij het licht rninstens gedurende het gehele filmtransport onderbreekt. De breedte van de tussenvleugel wordt bepaald door de eis, dat, om flikkeren ten gevolge van de projectie te voorkomen, het licht gedurende ca. 50% van de totale projectie- en transportduur moet zijn onderbroken. Ruwweg is dit per beeldje dus 25% donker (filmtransport, 25% licht (projectie beeldje), 25% donker (tijdens projectie) en 25% licht (projectie), hierop volgt weer het afdekken voor filmtransport en zo verder. Feitelijk ziet de toeschouwer dus steeds tweemaal hetzelfde geprojecteerde beeldje. Het gemiddelde lichtverlies is dus ca. 50%. Hoewel hierop bij de fouten in de projectie nog nader wordt teruggekomen kan nog worden opgemerkt, dat flikkeren ook kan ontstaan door te veel licht achter het filmbeeldje en te grote reflectie van het doek.
Onder-transportrol
Daar door de transportrol steeds film wordt aangevoerd, terwijl deze door de tamboer verder door de projector wordt getransporteerd, moet dezelfde hoeveelheid film ook weer worden afgevoerd. In de filmlooprichting vinden we dan ook achter de tamboer nog een derde transportrol namelijk de onder-transportrol, die zorgt, dat de schoksgewijze filmaanvoer door de onder-transportrol wordt omgezet in een regelmatige afvoer van de film. Na de tamboer volgt dan ook weer een filmlus, (onderlus), die de schoksgewijze filmaanvoer moet opvangen. Op de lus volgt dan, na de later te bespreken., geluidskop, de continu draaiende onder-transportrol. Na deze transportrol-komt de ondertrommel, waarin zich de onderspoel bevindt, waarop het reeds geprojecteerde gedeelte van de film wordt opgewikkeld. Daar de onderspoel wordt aangedreven trekt deze continu aan de film. De taak van de onder-transportrol is nu: niet meer film naar de onderspoel af te voeren dan door de tamboer wordt aangevoerd. De onder-transportrol heeft dus een remmende werking. De film wordt dan ook bij deze rol tegen de achterzijde der tanden aan getrokken, zodat ook van de perforatie hier juist de andere kant wordt belast (vergeleken met de boven-transportrol). De draaisnelheid van de onder-transportrol is evenals bij de boventransportrol afhankelijk van het aantal tanden. Ook bij de onder-transportrol is weer een drukrol aangebracht" Alles wat verder over de boven-transportrol is opgemerkt geldt ook voor de onder-transportrol.
Opwikkel spoelas
De opwikkelspoel wordt op dezelfde wijze op de opwikkelas of eventueel in de ondertrommel bevestigd als de afwikkelspoel. Het enige verschil met de afwikkelas en spoel is, dat de opwikkelspoel niet vrij kan draaien, doch wordt aangedreven om de film te kunnen opwikkelen. De aandrijving geschiedt eveneens door de projector-motor, doch via een slipkoppeling. Is de spoel leeg, dan zal deze voor een zekere filmlengte veel sneller moeten draaien dan voor een volle spoel. Zouden we hier een vaste koppeling hebben, dan zou de film bij een volle spoel worden stukgetrokken en bij een lege spoel niet snel genoeg worden opgewikkeld. De frictie van deze slipkoppeling is instelbaar. Per seconde moet ongeveer 46 cm film worden opgewikkeld. Is de spoel leeg, dan is hij licht en draait gemakkelijk. Een volle spoel daarentegen is zwaar (ca. 5 kg bij 600 m film) en vertoont een vliegwielwerking. De frictie moet nu zodanig worden ingesteld, dat een film steeds juist strak wordt afgevoerd. instelling kan het beste bij halfvolle spoel geschieden, althans bij spoelen met een capaciteit van minder dan 1800 m. De onder-transportrol zorgt er voór dat niet meer dan 46 cm film per seconde wordt aangevoerd, waardoor de spoel, naarmate deze voller raakt, dus langzamer gaat draaien.
Het aandrijfmechanisme van de projector
Bij de projectoren wordt het gehele mechanisme aangedreven met behulp van een elektromotor. De draaiende beweging van de motor kan op verschillende manieren worden overgebracht op het eigenlijke transmissiesysteem in het voorstuk:
a directe koppeling via assen en tandwielen
b snaaroverbrenging
Beide methoden treffen we bij de in Nederland gebruikte projectoren aan. Is de onder a genoemde koppeling toegepast, dan is de aandrijvende motor meestal ergens aan het projectie mechanisme bevestigd. Bij de onder b genoemde methode kan de motor vrij willekeurig worden geplaatst. Zowel de motor- als de aandrijfas van het mechanisme zijn dan voorzien van poelies voor snaren of riemen, door middel waarvan dan de horizontaal liggende aandrijfas wordt aangedreven. Deze aandrijving is dikwijls voorzien van een spaninrichting. De aandrijfas is zelden over een vaste koppeling met de rest van het aandrijfmechanisme verbonden, doch meestal via een of andere veiligheid koppeling. Deze veiligheidskoppeling kan zijn:
1 een slipkoppeling
2 een koppeling met gemakkelijk breekbare spie
Loopt nu door één of andere oorzaak het aandrijfmechanisme vast, dan zal bij toepassing van methode 1 de slipkoppeling in werking treden, terwijl bij gebruik van methode 2 de spie zal breken, zodat de motor geen kans krijgt het mechanisme te forceren en daardoor te ontzetten. In de regel zal de aandrijfas op zijn beurt een verticaal opgestelde hoofdtransmissie-as aandrijven en wel via een wormwieloverbrenging. De hoofdtransmissie-as draait tamelijk langzaam, waardoor trillingen tot een minimum worden beperkt. Op de hoofdtransmissie-as zitten tandwielen met schuine tanden, die op hun beurt de verschillende transportrollen aandrijven. Meestal zal een van de beide in elkaar grijpende tandwiel en vervaardigd zijn uit kunststof. Hierdoor wordt een geruisloze gang verkregen, terwijl de uit kunststof vervaardigde tandwielen ook nog altijd enigszins zelf smerend werken. Bij iedere projector is een knop aangebracht, waarmede we het gehele mechanisme in beweging kunnen brengen. Deze handaandrijving, dikwijls tornknop genaamd, wordt gewoonlijk alleen gebruikt om te controleren of de film op de juiste wijze is "ingelegd", d.w.z. of zij goed in het transportsysteem is geplaatst. Dit is van veel belang.
Smering
Vrijwel iedere fabrikant heeft zijn eigen smeermethode. Wil een soepele gang van het mechanisme gewaarborgd blijven, dan moet de smering zeer goed en over het algemeen rijkelijk zijn.
Enkele toegepaste smeermethoden zijn:
a smering door middel van oliepomp
b zogenaamde spatsmering
c reservoir smering (oliebad)
Bij het onder a genoemde systeem wordt de olie met behulp van een pompje door een uit fijn gaas bestaand oliefilter geleid, dat al of niet voorzien kan zijn van een magnetische zuiveringsinstallatie. Een sterke magneet in dit filter trekt de eventueel in de olie aanwezige ijzerdeeltjes aan. Na het passeren van de filters stroomt de olie door olie leidingen die aftakkingen hebben op de plaatsen waar de olie moet worden aangevoerd. Bij tandrollen geschiedt dit bijvoorbeeld via holle assen.
Het malteser kruismechanisme is in een oliebad ondergebracht, dat eveneens in het smeersysteem kan zijn opgenomen. Doorgaans is wel één of andere verklikker de vorm van een controleglaasje aangebracht die aangeeft, of de olie circuleert. We kennen ook uitvoeringen waarbij het malteser-kruismechanisme in een eigen olie-reservoir of gesloten oliebad Ioopt, zonder dat dit is aangesloten op een oliepomp. Ook hier is steeds een uitwendige controle mogelijkheid aanwezig. Bij de spatsmering wordt de olie uit een oliereservoir opgepompt en gevoerd naar een filter, dat vrijwel steeds gecombineerd is met een magnetisch filter. Hiervandaan wordt de olie dan weer via leidingen naar de te smeren punten gevoerd. De olie wordt ook geleid naar een snel draaiende trommel of bus. Door de centrifugale kracht wordt de olie uit deze draaiende trommel geslingerd, zodanig dat alle punten van het mechanisme van olie worden voorzien. De dichting van het smeersysteem moet aan zeer hoge eisen voldoen, daar moet worden vermeden dat olie op de film kan komen. Uiteraard moet aan het smeersysteem steeds veel zorg worden besteed. Dit betekent o.a. dat men zich nauwkeurig dient te houden aan de smeervoorschriften van de leverancier. Zijn die niet beschikbaar dan is het zeker aan te raden deze voorschriften op te vragen.
Hulpmiddelen bij de projectie
a De lusautomaat, ook wel genoemd B-automaat, is aangebracht om, wanneer de film na het passeren van de boven-transportrol en voor of op de tamboer breekt, niet alleen het filmtransport stop te zetten, maar ook een lichtdichte afsluiting tussen lampehuis en filmvenster tot stand te brengen. Blijft de film in het filmvenster stilstaan, bijv. door filmbreuk op de tamboer, dan voert de boven-transportrol nog nieuwe film aan. Er ontstaat nu tussen deze rol en het filmvenster een opeenhoping van film, waardoor filmbeschadiging zal optreden . (Zulk een opeenhoping wordt in vaktaal wel genoemd: "filmsla"). Verder wordt het eventueel nog in het filmvenster aanwezige filmbeeldje blootgesteld de aan de warmtestraal en van de lichtbron, terwijl, als de film niet blijft staan, maar uit het filmvenster wordt getrokken, het projectiescherm fel zou worden verlicht. De lusautomaat zorgt er nu in de eerste plaats voor, dat tussen lichtbron en venster een lichtafsluitklepje wordt geplaatst, terwijl in vele gevallen de lusautomaat is gecombineerd met schakelaars, die zowel de aandrijfmotor als het belichtingslampje van het geluid uitschakelen. De filmaanvoer houdt dus op en het geluid wordt onderbroken
b De toerental automaat is, evenals de lusautomaat een van de onderdelen die dient om de projector te beveiligen tegen mechanische over belasting en de film te beschermen tegen oververhitting in het film venster. De automaat voorkomt dat licht en de daarbij behorende warmte, bij stilstaande of te langzaam lopende projector, het beeldvenster kan bereiken. De licht doorgang wordt namelijk door een 'lichtklepje afgesloten gehouden en dit klepje gaat pas open zodra een toerental bereikt wordt van ca. 19 beelden per seconde.
In het begin van de jaren '60 werden projectoren ontwikkeld waarbij de elektrotechniek een zeer belangrijke plaats ging innemen. Er werden relais systemen toegepast in motor-schakelingen, in beeldklep-schakelingen en in andere elektrisch te sturen apparatuur. Ook de toerentalautomaat is hierdoor beïnvloed. Alle elektrische uitvoeringen komen in principe hierop neer, dat een centrifugale kracht de spanning van een relais onderbreekt door middel van een schakelaar (toerentalautomaat-schakelaar), waardoor de aandrijfmotor en de elektrisch werkende beeldklep worden uitgeschakeld. Afhankelijk van het type projector kan de toerentalautomaat in combinatie met de lusautomaat of filmbreukschakelaar worden toegepast.
Dolby print

stereo optical and digital channel soundtrack

Cinema formats

Dolby Stereo Format Codes Format Name Description
01 35mm Optical Academy Mono with Academy curve
02 35mm Optical Dolby Wide range mono with A-type Dolby NR
03 35mm Optical Dolby Stereo/No Surround SVA with A-type Dolby NR, no surround
04 35mm Optical Dolby A SVA with A-type Dolby NR and surround.
05 35mm Optical Dolby SR SVA with SR-type Dolby NR and surround
09 35mm Separate Magnetic Dolby ono /Mag Wide range mono with A-type Dolby NR, magnetic input
10 35mm Optical Dolby Digital SR·D with SR-type SVA fallback (05)
11 35mm Separate Magnetic Mono|Mag|Wide Wide range mono, no NR, magnetic input
13 35mm Dolby Digital Surround EX SR·D & left, center back suround with SR-type SVA fallback (05
14 35mm Separate Magnetic Mono/Mag/NR Mono A-type NR, Academy curve & magnetic input
15 35mm Separate Magnetic Mono/Mag Mono Academy curve with magnetic input, no NR
16 35mm Separate Magnetic PM-SR Printmaster, SR-type Dolby NR
17 35mm Separate Magnetic PM-A Printmaster, A-type Dolby NR
20 35mm Composite Magnetic 4-Track Standard 4-track, no NR, no surround
22 35mm Composite Magnetic 4-Track Standard 4-track, no NR, magnetic filter
23 35mm Composite Magnetic 4-Track Wide range 4-track with A-type Dolby NR, no surround
24 35mm Composite Magnetic 4-Track Wide range 4-track with A-type Dolby NR and surround
40 70mm 6-Track (Todd-AO) Standard 6-track with magnetic filters, no NR
41 70mm Dolby Wide Wide range 6-track with A-type Dolby NR
42 70mm Dolby Baby Boom 6-track A-type Dolby NR, Baby Boom tracks 2 & 4
43 70mm Dolby Stereo Surround 6-track A-type Dolby NR, Baby Boom & split surrounds
44 70mm Dolby Wide Wide range 6-track with SR-type Dolby NR
45 70mm Dolby Baby Boom 6-track SR-type Dolby NR, Baby Boom tracks 2 & 4
46 70mm Dolby Stereo Surround 6-track SR-type NR, Baby Boom & split surrounds
50 Special Venue IMAX, Showscan etc.
60 Non-sync 1 Non-synchronous input source 1
61 Non-sync 2 Non-synchronous input source 2
62 Non-sync 3 Non-synchronous input source 3
64 Mic Microphone
68 Dolby tone | test Dolby test tone
Dolby 35mm tijdlijn
1971 A Clockwork Orange, eerste film met ruis onderdrukking
1976 CP 50
1976 Eerste dolby "A" film: A Star is Born
1977 StarWars release in Dolby A
1985 CP 55
1987 Eerste SR film, Innerspace an Robocop
1991 CP 65 best verkochte Dolby processor
1992 D A 10
1992 Batman Returns, eerste SRD film
1993 Eerste gecombineerde geluidskop van Cinemecchanica
1994 D A 20
1995 CP 500
1999 Star Wars: Episode I, eerste release in SRD-EX
2000 CP 650